Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6841

Datum uitspraak2002-05-31
Datum gepubliceerd2002-08-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers5/2002
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnr. 5/2002 requestnummer: HA/RK 02-238 datum beschikking: 31 mei 2002 BESCHIKKING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 29 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(oud) in de zaak van: [verzoeker] -hierna te noemen verzoeker-, [adres], tegen [rechter], rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Op 9 januari 2002 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in de zaak met volgnummer 99.2016 van de naamloze vennootschap Kas-Associatie N.V. te Amsterdam tegen verzoeker en in de vrijwaringszaak met rolnummer 00.795 van verzoeker tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eureffect Stockbrokers B.V. te Amsterdam. 1.2 Op 26 maart 2002 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van [rechter] ingediend. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek Op 17 mei 2002 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. B.W.M. Zegers, advocaat te Volendam, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht. Voorts zijn verschenen mevrouw E.M. Telder namens Kas-Associatie, vergezeld van de procureur mr. A.M.M. van der Valk. [rechter] is niet ter zitting verschenen. Procureur van Eureffect Stockbrokers B.V., mr. J.M.C. ten Hoope, is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet verschenen. 3. Het standpunt van verzoeker Als grond voor wraking heeft verzoeker in diens op 26 maart 2002 ingediende verzoek aangevoerd dat de gang van zaken tijdens de comparitie van partijen op 9 januari 2002, zoals door hem uitvoerig geschetst, hem dermate heeft geschokt dat hij geen enkel vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid van de rechter [rechter] Bij de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek is namens verzoeker allereerst betoogd dat deze kamer de behandeling van het wrakingsverzoek dient te verwijzen naar een andere rechtbank op grond dat verzoeker geen enkel vertrouwen meer heeft in de rechtbank 's-Gravenhage, nu onlangs in een tegenover de rechtbank Utrecht afgelegde getuigenverklaring aan het licht zou zijn getreden dat tot deze rechtbank behorende rechters zich hebben schuldig gemaakt aan malversaties in een faillissement en degene die bedoelde getuigenverklaring zou hebben afgelegd daarvan zijdens deze rechtbank repercussies zou ondervinden, al hetgeen verzoeker indicatief acht voor de wijze waarop in deze rechtbank over recht wordt gesproken en gedacht. Ter toelichting op het wrakingsverzoek zelf is zijdens verzoeker voorts nog aangevoerd dat door het voorafgaand aan de comparitie niet mede binnenroepen van verzoeker, verzoeker de mogelijkheid is ontnomen om als partij te reageren op het overleggen van stukken, alsmede dat [rechter] zich in haar reactie op het wrakingsverzoek heeft uitgelaten over de tripartiete overeenkomst op een wijze die door verzoeker niet anders dan als partijdig kan worden uitgelegd. 4. Het standpunt van [rechter] [rechter] heeft de wrakingskamer op 16 april 2002 schriftelijk meegedeeld dat zij niet in de wraking berust en de door verzoeker aangevoerde gronden tegengesproken. 5. Beoordeling 5.1 Ten aanzien van het standpunt van verzoeker dat de zaak verwezen moet worden naar een andere rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. Uit het samenstel van de op de behandeling van het wrakingsverzoek toepasselijke wetsbepalingen volgt dat een meervoudige kamer van de rechtbank waarvan de rechter wiens wraking het betreft bevoegd is van het wrakingsverzoek kennis te nemen. Aangezien de rechter wier wraking het betreft lid is van deze rechtbank, is deze wrakingskamer bevoegd van het onderhavige wrakingsverzoek kennis te nemen. Namens verzoeker zijn geen rechtsgronden aangevoerd op grond van welke, in weerwil van de hiervoor vastgestelde, bevoegdheid de zaak naar een ander gerecht zou dienen te worden verwezen en dergelijke rechtsgronden zijn de rechtbank ook overigens niet bekend. Nu verzoeker deze wrakingskamer zelf niet heeft gewraakt, komt aan hetgeen hij heeft aangevoerd in rechte ook overigens geen betekenis toe. 5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek overweegt de rechtbank als volgt: Een wrakingsverzoek wordt ingevolge art. 30, lid 1, (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, (artikel 39, lid 1, nieuw van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker heeft zijn op 26 maart 2002 ingediende wrakingsverzoek gebaseerd op hetgeen hij heeft waargenomen en ervaren op 9 januari 2002 en overigens op de inhoud van het proces-verbaal van die comparitie, zoals dat aan partijen is toegezonden. Eerst op 12 maart 2002 heeft verzoeker middels een brief aan de president van de Rechtbank 's-Gravenhage zijn ongenoegen over de gang van zaken tijdens bovengenoemde comparitie geuit. In deze brief geeft verzoeker aan "nog niet zover te willen gaan de rechter te wraken". Het antwoord van de president van de rechtbank is op 14 maart 2002 aan verzoeker toegestuurd. Het wrakingsverzoek is vervolgens op 26 maart 2002 ingediend. In dit wrakingsverzoek worden geen andere gronden aangevoerd dan die genoemd in de brief van 12 maart 2002. Deze gronden waren op 12 maart 2002 voor verzoeker nog geen reden om [rechter] te wraken. Gesteld noch gebleken is enig feit of enige omstandigheid na 12 maart 2002 die voor klager redelijkerwijs alsnog aanleiding zou kunnen zijn een wrakingsverzoek in te dienen. Gelet op het bovenstaande en mede in aanmerking genomen dat de zaak op 9 januari 2002 was verwezen naar de rol van 27 februari 2002 voor het wijzen van vonnis, zij het dat de vonnisuitspraak is aangehouden, is naar het oordeel van de rechtbank het wrakingsverzoek niet ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, doch eerst geruime tijd nadien. Derhalve is verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van [rechter] en komt de rechtbank niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek. 6. Beslissing De rechtbank: Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek; Bepaalt dat de procedure in de hiervoor onder 1.1 genoemde zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek; Beveelt dat een afschrift van deze beschikking met inachtneming van het bepaalde bij artikel 32, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(oud) wordt toegezonden aan: o verzoeker; o [rechter]; o procureur van Kas-Associatie, mr. A.M.M. van der Valk; o procureur van Eureffect, mr. J.M.C. ten Hoope. Deze beschikking is op 31 mei 2002 gegeven door mr. Mollee, vice-president, mrs. Kramer en Bouritius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Dingley als griffier. Wrakingnr. 5/02 inzake [verzoeker]